- natural
- adj. natuurlijk, van de natuur; stoffelijk--------n. natuurtalentnatural1[ nætsjrəl] 〈zelfstandig naamwoord〉1 〈voornamelijk enkelvoud; informeel〉natuurtalent ⇒ favoriet, meest geschikte persoon; 〈figuurlijk〉 kanspaard2 〈muziek〉stamtoon3 idioot ⇒ debiel, zwakzinnige♦voorbeelden:1 John's a natural for the job • John is geknipt voor die baan————————natural2I 〈bijvoeglijk naamwoord〉1 natuurlijk ⇒ natuur-2 aangeboren ⇒ ingeschapen3 normaal ⇒ gewoon, begrijpelijk4 ongedwongen ⇒ ongekunsteld♦voorbeelden:1 natural childbirth • natuurlijke geboortenatural death • natuurlijke doodnatural forces/phenomena • natuurverschijnselennatural gas • aardgasnatural history • natuurlijke historie, biologienatural law • natuurwetnatural philosophy • natuurkundenatural resources • natuurlijke hulpbronnen/rijkdommennatural science • natuurwetenschap¶ natural numbers • natuurlijke getallenlearning languages comes natural to him • talen leren gaat hem heel gemakkelijk afII 〈bijvoeglijk naamwoord, attributief〉1 geboren ⇒ van nature2 natuurlijk ⇒ onecht, buitenechtelijk3 echt ⇒ natuurlijk 〈van familiebetrekkingen〉♦voorbeelden:1 he's a natural linguist • hij heeft een talenknobbel3 John never knew his natural parents • John heeft zijn echte ouders nooit gekend
English-Dutch dictionary. 2013.